Cognitieve animatie, wat is dat eigenlijk? Cognitieve animatietherapie gebruikt taal om foutieve denkbeelden (cognities) aan te pakken. Zo word je minder vatbaar voor denkbeelden waar je last van hebt.
Het woord cognitief kennen we van leren, het staat voor mentale processen, het vermogen om kennis in je op te nemen. Het heeft dus met hersenen te maken. Taal en denken zijn bijvoorbeeld cognitieve processen. De beelden die de hersenen maken en opslaan kun je ook cognities noemen.
Animatie kennen we van tekenfilms, een tekening wordt tot leven gebracht. Mensen blijken een natuurlijke neiging te hebben om leven toe te kennen aan levenloze objecten om er gemakkelijker een relatie mee aan te gaan. Dit zie je heel goed bij kinderen voor wie knuffels een werkelijke rol spelen en een eigen persoonlijkheid kunnen hebben. Maar volwassenen doen het ook, een goed voorbeeld is een project waarbij bejaarde mensen de beschikking kregen over een zorgrobot. In de documentaire die daarbij gemaakt is zie je dat de vrouwen de robot op een gegeven moment als vriendin benaderen (http://www.cinema.nl/artikelen/11378814/spraakmakend-ik-ben-alice ).
Recent volgde ik een masterclass cognitieve animatietherapie. Ik was heel enthousiast. Hieronder leg ik uit hoe het werkt en hoe je het in kunt zetten.
Bij cognitieve animatie gebruik je technieken waardoor een cliënt het perspectief inneemt dat problemen een eigen leven leiden. Op een vervelende, dwingende manier eisen ze steeds aandacht. De kunst is om de tactiek van het probleem te herkennen en een goed weerwoord te ontwikkelen. Zo krijg je de regie over je leven weer in eigen handen.
Wat mij betreft een groot voordeel van de methode: je gevoel van eigenwaarde mag niet meer aangetast worden door het probleem, die staat onomstotelijk, onvoorwaardelijk vast. De benadering van cognitieve animatie geeft ruimte om dat zelf ook zo te zien. Dit gebeurt door identificatie met het probleem te verminderen. Dat doe je door taalgebruik, bijvoorbeeld: je bent niet depressief maar de depressie valt jou lastig. Door feedback op een bepaalde manier te geven, nemen cliënten de benadering van het probleem als een op zichzelf staande identiteit op heel natuurlijke manier vanzelf over.
Om het probleem nog meer een eigen, losse identiteit te geven, en degene die last heeft van het probleem meer controle, wordt uiterlijk en aard van het probleem zoveel mogelijk concreet gemaakt, bijvoorbeeld met tekeningen.
Een voorbeeld: tijdens de masterclass die ik volgde, moesten we in paren een probleem uitspelen. De ander was dan therapeut. Ik speelde dat ik smetvrees had. Op een gegeven moment werd mij gevraagd of ik wist hoe die smetvrees eruit zag. Daar had ik meteen een beeld bij: een groot, pluizig, plakkerig ding, heel zwaar (ik ben behoorlijke beelddenker en allergisch voor stof… geen smetvrees overigens, gelukkig). Ik mocht hem tekenen. Daarna moest ik mezelf tekenen. Ik maakte een portret (‘jij zit zeker veel in je hoofd?’. Ja.).
En dan kijken naar die twee tekeningen: wat is het verschil tussen die twee?
Ik zag het meteen: ik ben een leuk mens en die smetvrees is een stom ding dat me minder flexibel maakt! Ik ben een leuk mens. Dus. En dat probleem moet er eens mee ophouden.
Vervolgens bedenk je hoe je je kunt opstellen in je hoofd tegenover je probleem. Dat betekent dat je probleem er wel is (willen dat het er niet is, vergroot zijn rol en invloed alleen maar want daar moet je heel erg je best voor doen en het werkt nu eenmaal zo: alles wat je aandacht geeft, groeit), maar zich voortaan mag/moet gedragen op jouw voorwaarden.
Hoe kan dat een rol spelen bij faalangst? In mijn praktijk blijkt dat faalangst vanuit verschillende basisgevoelens ontwikkeld kan worden. Er zijn kinderen die vanuit persoonlijk perfectionisme nooit tevreden kunnen zijn met zichzelf. Er zijn kinderen die teveel bezig zijn met wat anderen van hen denken. Of ze zijn bang dat de juf boos wordt als een fout maken (ook al hebben ze dat persoonlijk nooit meegemaakt). Of ze willen niet anders zijn dan de rest en verstoppen wat ze denken en/of kunnen.
Dan kun je gaan uitzoeken wie het kind lastigvalt met gevangenisgedachten: de perfectionist, de bangmaker, de verstopper of de aanpasser, of een ander woord dat bij de lastigvaller past.
Het geeft een goede ingang om gevangenisgedachten te herkennen en door animatie kun je oefenen hoe je je ertegen teweer kunt stellen. Wat mij betreft een waardevolle aanvulling van de aanpak tot nu toe in de training Denken,durven,doen voor hoogbegaafde kinderen.
Cognitieve animatietherapie is ontwikkeld door Paul Camp. Meer informatie over dit onderwerp kun je vinden op deze website: http://www.cognitieveanimatietherapie.nl
Voor een overzicht: In deze mindmap zie je een compleet overzicht van de aanpak Icarustraining overzicht compleet.